Andalusië: dé bakermat van Flamenco!
Behalve het zonnige klimaat, stierengevechten en Antonio Banderas denken velen van ons spontaan aan Flamenco als het gaat over deze zuiderse regio.
Maar is dit eigenlijk terecht? Is flamenco hier echt zo’n cultureel fenomeen of is het meer folklore en iets voor de toeristen?
Afgaande op het aantal beoefenaars van muziek, zang en dans in dit genre, kunnen we moeilijk spreken van een marginaal gegeven. Bijna elk dorp heeft wel zijn ‘peña’ waar de liefhebbers en muzikanten elkaar treffen en waar spontane sessies van lokale sterren plaatsvinden. In de grotere steden zoals Cordoba, Sevilla en Malaga vind je ook tablao’s; dit zijn ‘flamencotempels’ waar op gezette tijden flamencospektakels te zien zijn. Veel restaurants bieden ook flamencoshows aan. Sommige bieden een spektakel van hoog niveau met professionele artiesten, andere etablissementen zijn veeleer toeristenvallen die men liever vermijdt. Daarnaast zijn er de festivals waar, al naargelang de vermaardheid van het evenement, nationale of internationale muzikanten en dansers komen optreden.
In de straten en op de pleinen van o.a. Sevilla en Granada kun je in de zomermaanden botsen op straatoptredens van lokale artiesten en studenten van de flamencoschool.
Maar om het gegeven van de flamenco beter te begrijpen, moeten we uitzoomen uit Andalusië en een paar eeuwen teruggaan in de tijd. Flamenco is namelijk een multiculturele kunst, een smeltkroes van Arabische, joodse, christelijke en hindoe elementen.
Het hindoeïstische element werd er door de zigeuners ingebracht die enkele eeuwen geleden vanuit Rajasthan naar Spanje afzakten.* De gitanos verbleven eerst zo’n honderd jaar in de Nijldelta en bereikten toen, langs enkele christelijke enclaves, Marokko. Aan het eind van de vijftiende eeuw mochten ze dankzij christelijke adelbrieven Spanje binnen.
Hier kwamen de gitanos in contact met Flamenco, die ontstaan was uit de Andalusische volkscultuur. Zij bewerkten deze complexe volksmuziek tot hun eigen muziekstijlen. Aangezien de roma een gesloten gemeenschap vormden, ontwikkelden hun flamenco stijlen zich op een verschillende wijze van de Andalusische stijlen. Hoe dan ook, door de jaren heen verspreidde Flamenco zich naar de straten van de Spaanse grootsteden en werd het ruwe karakter meer verfijnd. De traditionele oervormen vindt men nu vooral in de zigeunergemeenschap.
In tegenstelling tot de West-Europese volksmuziek die folkloristisch van aard is, is de flamenco een dynamische kunstvorm die zichzelf dagelijks vernieuwt.
Behalve zang, muziek en dans is flamenco een geestesgesteldheid. Het heeft niet de bedoeling om estetisch te zijn maar wil veeleer ‘beheksen’. Dit noemt men ‘duende’: een muzikale extase en de lichamelijke gevolgen ervan, zoals kippenvel en tranen. Ware flamenco kenmerkt zich doordat de artiest een diep gevoel naar buiten brengt, weerkaatst in de toehoorders of in hemzelf. Het is in staat om verdrietige blijdschap over te brengen of zoete droefenis.
Een vergelijkbaar fenomeen vind men in de Portugese fado, alleen spreekt men daar over het onvertaalbare ‘saudade’.
Om een idee te krijgen van de rijkheid van de flamencocultuur, is het interessant om te weten dat er meer dan vijftig flamencostijlen bestaan.
De bekendste is ongetwijfeld de Sevillana: het heeft een zeer gemakkelijk ritme en een opgewekte toon en wordt dan ook gespeeld en gedanst op alle feestelijkheden. Samen met de meer noordelijke Rumba, denk aan o.a. Gypsy Kings, worden ze ook wel de drempel van de flamenco genoemd.
Soleares hebben als centraal thema meestal de eenzaamheid en is een typisch gitanoproduct.
De siguiriya behoort tot de volksliederenerfenis uit Midden-Spanje en is een wanhoopskreet over liefde, de onaflosbare schuld en de dood. Naast Mozarabische invloeden zijn er ook verwantschappen met joodse- en hindoegezangen.
De fandango is een van oorsprong Arabische dans, familie van de Arabisch-Andalusische zambra en de Mozarabische jarchyas die zich tijdens de Moorse overheersing verspreidde over gans Spanje. Zo onstonden allerlei streekgebonden zangen en had iedere stad zijn persoonlijke fandango.
De meestal ernstige en gevoelige buleria is een zeer flexibele stijl waarin vrijwel alle thema’s aan bod kunnen komen. Ook niet-flamenco invloeden doen hun intrede in deze liederen.
Een laatste belangrijk voorbeeld van flamencostijlen zijn de tonás. Deze volksliederen vinden hun wortels in de 17e eeuw en handelen over het wel en wee van de gitanos. De toná is de oermoeder van de cante gitano en wordt gezongen zonder enige muzikale begeleiding. Qua inhoud handelen de tonás over het zigeunerbestaan en zijn voornamelijk tragisch. Tonás gaan vooral over de droefenis van het harde bestaan, de vervolgingen en de folteringen waaronder ze leden en de dood. Daarom kenden deze liederen lange tijd (net zoals de zigeuners) alleen een ondergronds bestaan.
Indien je interesse voor flamenco gewekt zou zijn en je graag meer wil horen of zien, het internet is tegenwoordig een handige bron van muziek en beeld. De grote artiesten die internationale faam verwierven zijn José Mercé, Tomatito, Lola Flores, Estrella Morente, Carmen Linares, La Niña de los Peines, Paco de Lucia en natuurlijk ‘el principe gitano’: Camaron de la Isla.
En qua dans zeker uitkijken naar: Carmen Amaya, Rocío Molina, Maria Pagés, Ana Pastrana, Farruquito, Joaquin Cortés,…
Het is moeilijk om een complex gegeven als flamenco in al zijn facetten te beschrijven. Zeker in een korte blog is het moeilijk om hier recht aan te doen. Wie graag meer wil lezen over flamenco verwijs ik graag naar mijn voornaamste bron: Ivo Hermans - “Duende. Een bericht over Andalusië, flamenco en zigeuners.”
*een mooie muziekdocumentaire hierover is ‘Latcho Drom’ van Tony Gatlif die de reis van de Roma van Noord-West India naar Spanje weergeeft.